Geschiedenis Noorse Boskat
De Noorse Boskat komt al vele eeuwen in Scandinavië voor en was altijd al wel in de buurt van de mensen te vinden. Door de eeuwen heen werd er zo af en toe melding gemaakt van langharige katten. Zo schreef aan het eind van de vijftiende eeuw Peder Claussen Friis in zijn boek over vogels, vissen en andere dieren van Noorwegen, over een in het wild levende kat: de Skogkatt, (ook wel Skaukatt) wat Boskat betekent.
In 1883 stond er een advertentie in de Noorse avondkrant de ”Aftonposten”, waarin werd vermeld dat er een grijze boskat was weggelopen. En in 1912 schreef Gabriel Scott een kinderboek over een Noorse Boskat, genaamd Sølvfaks, zilverkraag ).
Mythen en Sagen
In de Noorse mythen en sagen wordt verteld dat twee grote katten de hemelwagen van de godin Freya trokken; daarmee kunnen Noorse Boskatten zijn bedoeld. Deze legenden werden steeds mondeling overgeleverd totdat Asbjornsen en Moe ze in 1835 opschreven. In een aantal hiervan wordt de Boskat beschreven als trollkatt of toverkat, met een lange pluimstaart. Ook werd wel de naam Huldrekatt gebruikt, ( Huldrefolket, bosfeeën).
De Vikingen
Over de herkomst van dit ras bestaan alleen vermoedens. De Noorse Boskat zal ontstaan zijn uit verschillende soorten , maar in ieder geval heeft daar een langharige soort bij gezeten , anders kunnen er geen langharige nakomelingen zijn.
Mogelijk komen die langharige voorvaderen van onze huidige Noorse Boskat uit het gebied rondom de Zwarte Zee en de Kaspische Zee, waar vandaan de Vikingen katten meegenomen zullen hebben.
Met hun ranke schepen onderhielden ze een handelsroute via de Dnjepr en de Wolga tussen deze gebieden en de Oostzee. Aan boord van schepen werden gewoonlijk katten meegenomen om de muizen aan boord te bestrijden.
Waarschijnlijk vinden alle langharige katten hun oorsprong in dit gebied van Oost-Turkije, Noord-Irak, en het zuiden van de voormalige Sovjet republiek, een bergachtig gebied met hete zomers en erg koude winters.
Een andere mogelijkheid is de volgende theorie: omdat de Hunnen ca. 370 na Chr. plotseling in Zuid-Rusland verschenen, werd er in heel Europa een grote volksverhuizing in gang gezet, waarbij de volken door heel Europa werden verdreven. Mogelijk zijn er met de volkeren die Scandinavië binnentrokken ook katten meegekomen, de voorouders van onze Noren.
Het kan ook een combinatie van beide theorieën zijn.
In de Middeleeuwen was het klimaat slechter dan tegenwoordig; heel Europa ging onder die kou gebukt , maar het Hoge Noorden was toen zeker flink koud. Die tijd werd ook wel kleine ijstijd genoemd ; de gletschers kwamen toen 10-15 kilometer verder het dal in vergeleken bij nu, oogsten mislukten. De mensen hadden het al heel moeilijk, laat staan de dieren.
Door de eeuwen heen heeft het ras zich onder invloed van het ruige Noordelijke klimaat verder ontwikkeld tot de Noorse Boskat op het moment dat men besloot er mee te gaan fokken. Ook in Zweden en Finland komen ze van nature voor. Maar de erkenning van de Noor als raskat was zuiver een Noorse aangelegenheid. Door de invloed van fokkers is de Noor inmiddels toch wel wat veranderd , sjieker geworden. En op het moment dat de natuur niet meer de selectie maakt, maar de mens, is daarmee de raskat Noorse Boskat geen natuurkat meer te noemen. Toch noemt men het nog steeds een natuurras.
De winters in Noorwegen zijn koud en guur , en kunnen ook flink nat zijn. De zomer daarentegen kan ook behoorlijk warm zijn , zeker in de gebieden rondom Oslo en tot aan de Zweedse grens. Dit ras heeft daaraan zijn dubbele vacht te danken, kortere dekharen en weinig onderwol in de zomer, en langere haren met flink wat onderwol in de winter.
Het begin van de fok in de 30-er jaren
Rond 1930 begon in Noorwegen het raskatgebeuren op gang te komen. Haldis Rohlff startte een kattenclub om het houden van raskatten te bevorderen en tentoonstellingen te organiseren. Op de show van 1934 was de ervaren Duitse keurmeester Konrad Hirschmann aanwezig, die erg onder de indruk was van de Angora’s en de Perzen, maar meer nog van de Boskatten.
Haldis zelf had een prachtexemplaar met de naam Petten. Hirschmann gaf de Noren het advies om met het fokken van zuivere Noorse Boskatten te beginnen en vanaf toen waren ze dan ook op de shows aanwezig echter nog zonder kampioensstatus. De show van 1935 werd afgelast wegens de uitbraak van kattenziekte. In plaats daarvan verscheen er een artikel in de krant, waarin een paar katten te zien waren die het ook heden ten dage nog goed zouden doen op onze shows.
Inmiddels waren enkele fokkers gestart met het fokken van de Noorse Boskat om hem voor uitsterven te behoeden. Door vermenging met andere, met name kortharige, katten begon de typische Noor uit het straatbeeld te verdwijnen. Helaas lag door de oorlog alles een hele tijd stil.
In 1951 sloot de regionale club Norak, opgericht in 1938, zich aan bij de FIFé.Men maakte de FIFé attent op het feit dat Noorwegen een eigen raskat had en dat men die erkend wilde hebben. Maar daarvoor was het nodig een standaard te maken en met de fok van zuivere Noren te beginnen. In Zuid Noorwegen waren er op dat moment al wel een paar goed getypeerde Boskatten, waar op kleine schaal mee werd gefokt. Maar aangezien er in dit gebied op dat moment geen organisatie was hield de interesse op.
NRR, de overkoepeling van Noorse regionale clubs.
In 1963 voegde een aantal kattenclubs,waaronder Norak, zich aaneen tot de Noorse overkoepeling
NRR: Norske Rasekattklubbers Riksforbund , waarvan Carl Frederik Nordane voorzitter was tot 1983.
Op zijn advies werd er een fokraad op gericht, bestaande uit: Haldis Rohlff, Helen Nordane, Edel Runås, Karin Holm en de geneticus Roald Ihlebaek. Hun opdracht was o.a. een voorlopige standaard te maken, een stamboek te voeren, fokdieren goed te keuren en op de fok toe te zien.
De eerste katten die goedgekeurd werden kwamen veelal uit het Oosten van Noorwegen en ook een paar uit het grensgebied van Zweden / Noorwegen, zodat na een poosje het stamboek 16 katten telde. Hierna kwam de fok op gang, maar de fokraad was niet erg tevreden met de resultaten: een deel van de nakomelingen had te dunne poten, was veel te spichtig en kwam niet overeen met de Noorse Boskatten uit vroegere tijden. Daarom werd er een oproep gedaan aan bezitters van Noorse Boskatten om zich te melden.
De fokraad verzocht tevens Edel Runås om katten te zoeken met de goede vachtkwaliteit en de juiste typering. Ze hoorde toevallig van Sonja Borgel over Else en Egil Nylund, die een paar katten van dat oude type zouden hebben. En zo togen Edel Runås en Helen Nordane naar Ekeberg ( deel van Oslo) om daar een nestje van een paar maanden oud te bekijken.
Pan's Truls, Een van de kittens was Pan’s Truls, die het prototype zou gaan worden. Hij was op 1 mei 1973 geboren, samen met een zusje en een rode broer; zijn moeder was Lussi , een kortharige kat, en zijn vader was een wilde zilvergestreepte boskater, genaamd King. Truls werd gekruist met Pippa Skogpus, de kat van Edel Runås, waaruit op 17 april 1974 Pjewiks Forest Troll en Nisse werden geboren. Hij werd ook met Pan’s Trulte , de kleindochter van Lussi, gekruist: het begin van de fok van Noren was gemaakt.
Vanaf dat moment werd er gericht verder gewerkt: er werd een reeks kruisingen gemaakt met katten uit verschillende lijnen en op tentoonstellingen werden vele katten aangemeld, maar er werden er slechts weinig goedgekeurd.
In 1975 werd de Norsk Skogkattring opgericht en hielden Edel Runås, Egil en Else Nylund, Egil Borchgrevink,Kari Eggun
Kari Høybakk , Sonja Borgel en Liv Loose hun eerste vergadering. De ”pioniers” fokten volgens plan verder om de erkenning van het ras te verkrijgen. Hiervoor was het vereist om minimaal 30 katten in drie generaties te fokken.
De Noorse Boskat werd 45 jaar na het eerste initiatief als raskat erkend.
Het doel werd bereikt: 20 november 1977 reisden Carl Frederik Nordane, zijn vrouw Helen Nordane en Arvid Engh naar de FIFe-vergadering in Parijs. Omdat er, vanwege de quarantaine in Scandinavië geen katten konden worden meegenomen, hadden ze prachtige foto’s bij zich, gemaakt door Tom Jensen. En een betere standaard, waarvoor Truls model had gestaan.
Eerder had het keurmeesters- comité op een show in Noorwegen (Norak, april 1977) al 52 van de beste katten in vier generaties gezien.
In 1981 waren er 500 geregistreerde Noorse Boskatten, waarvan de meeste in Noorwegen.
In Zweden werd in 1982 ook een Noorse Boskattenkring opgericht: Skogkattslingan. Oprichtster was de eerste Zweedse fokster: Marianne Rauhut. Overigens kwamen deze katten van nature ook in Zweden voor.
De FIFé is een wereldwijde overkoepeling , waarbij per land maar 1 kattenvereniging is aangesloten. Maar er zijn uitzonderingen: in Nederland en Oostenrijk zijn er liefst 2 verenigingen. Hoe dat zo gekomen is kunt u via de volgende link lezen
In 1985 werd de NBK, Noorse Boskattenkring, opgericht. Deze rasclub is een onderdeel van Felikat. Inmiddels zijn er ook bij andere kattenverenigingen in ons land al jaren Norenfokkers te vinden, maar bij deze verenigingen zijn er geen aparte rasclubs voor Noorse Boskatten te vinden.